Wat merk je in de klas:
- In een één op één situatie kunnen deze kinderen vaak redelijk functioneren, maar in een groep gaat het vaker mis en kunnen ze zonder voor ons zichtbare redenen een uitbarsting krijgen.
- Voor deze kinderen is de klas niet vanzelfsprekend een veilige plek.
- Het kan zijn dat deze kinderen liever alleen spelen, maar ze hebben ook wel gewoon vriendjes. Ze zoeken vaak een vriendje waar ze zich veilig bij voelen.
- Als de situatie in de klas te druk en onoverzichtelijk is, hebben deze kinderen daar last van. Zij kunnen prikkels namelijk moeilijk selecteren.
- Houd er rekening mee dat ook emoties (bijvoorbeeld jouw boosheid) ook prikkels zijn.
- Als er onverwachte dingen gebeuren kunnen zij daar niet goed mee omgaan.
- Deze kinderen kunnen letterlijk een paar weken van slag zijn als er spannende gebeurtenissen staan te gebeuren of net voorbij zijn. Denk aan daarbij aan schoolreis, sint en kerst.
- Deze kinderen hebben moeite met hun emoties en ook met het onderkennen ervan.
- Ze hebben vaak weinig zelfvertrouwen door alle “mislukkingen” waar ze tegen aan lopen, maar tegelijkertijd komt zelfoverschatting nogal eens voor.
- Ze leren moeilijker van hun fouten dan anderen.
- Ze vertonen soms gedrag dat te jong lijkt voor hun leeftijd.
- Er is vaak sprake van desorganisatie: ze vertellen en spelen associatief. Voor een buitenstaander hebben ze een moeilijk te volgen manier van spelen of vertellen.
- Ze kunnen hun eigen prestaties en hun eigen vermogens slecht inschatten.
- Ze overzien de gevolgen van hun eigen handelen absoluut niet, maar je moet hun gedrag wel corrigeren.
Wat kun je doen in de klas:
- Kijk “achter” het gedrag. Er is verschil tussen wat het kind kan en aankan.
- Er is vaak verschil tussen het gedrag dat je ziet (bijvoorbeeld boosheid en schelden) en de emotie (angst).Houd daar rekening mee als je het gedrag beoordeelt.
- Zorg voor een zichtbare dagplanning en zoveel mogelijk routine. Maak de dag voorspelbaar. Dat geeft veiligheid.
- Zorg dat je heel erg consequent bent in je handelen. Dat geeft veiligheid.
- Leg aan de klas uit wat MCDD is. Uiteraard wel na overleg met ouders en kind. Dit kan alleen als je klas een veilig klassenklimaat heeft.
- Hoe rustiger de omgeving hoe beter deze kinderen kunnen functioneren. Zorg voor niet teveel herrie, daar raken ze vaak snel van overprikkeld.
- Neem de angstige gedachten van het kind serieus. Voor het kind zijn de angsten echt.
- Als je met het kind praat over zijn angsten en het sleept er van alles bij, probeer het kind dan alleen gerust te stellen.
- Ga niet mee in de angsten van het kind, anders kan het er door geobserdeerd raken.
- Als het kind begint over angsten waar het gisteren ook al over vertelde, zeg dan geen dingen als “dat zei je gisteren ook al.”
- Gebruik geen figuurlijk taalgebruik, behalve als je uitlegt dat je opmerkingen niet echt bedoeld zijn. Net als kinderen met andere vormen van autisme, snappen deze kinderen figuurlijk taalgebruik niet.
- Geef visuele ondersteuning bij opdrachten.
- Grapjes worden door deze kinderen evenmin altijd begrepen. Vertel erbij dat het een grapje is.
- Kinderen met MCDD hebben last van “buien.” Accepteer echter niet elke uitingsvorm van hun boosheid. Ga later in gesprek over wat wel en niet acceptabel is.
- Probeer zelf kalm te blijven als het kind een uitbarsting heeft. Dan gaat de bui sneller over.
- Zorg voor een time out plek waar het kind heen kan als er teveel prikkels op hem afkomen. Spreek af wanneer het daar heen mag en hoe en wanneer het terugkomt.
- Kinderen met MCDD zijn weinig flexibel. Hoe je daarmee om kunt gaan lees je uitgebreid op de pagina autisme spectrum stoornis.
- Ook wat betreft duidelijkheid in ruimte, tijd en activiteiten kun je aanhouden wat op die pagina staat.
- Let op situaties met veel prikkels: de pauze, de gymles, de tijd vlak voor en na schooltijd. Hier kunnen door overprikkeling snel problemen ontstaan.
- Geef het kind een plek in de klas met overzicht. Zorg dat het bij een rustig groepje zit.
- Accepteer dat het kind extremer is in stemmingen.
- Wees alert op pestgedrag. Andere kinderen zullen het kind vaak raar vinden. Pesten ligt dan al gauw op de loer.
- Als een kind met MCDD vertrouwen heeft in je, kun je het best zorgen dat je in het zicht van het kind blijft als dat mogelijk is.
Uitbarsting:
- Als het kind een uitbarsting heeft, probeer dan rustig grenzen te stellen aan het gedrag.
- Praat weinig, geef korte duidelijke boodschappen aan het kind.
- Na de uitbarsting zal het kind in de regel veel last hebben van schaamte. Realiseer je dat goed. Het kind heeft de uitbarstingen niet in de hand!
Leren:
- Geef één opdracht tegelijk. Werk volgens het geef me de vijf® (wie, wat ,wanneer, waar, hoe) concept.
- Herhaal veel. Het duurt langer dan bij andere kinderen voor leerstof beklijft.
- Kinderen met deze stoornis hebben een minder goed werkend werkgeheugen: informatie opslaan en weer terugvinden verloopt moeizamer.
- Maak je uitleg voor deze kinderen zoveel mogelijk visueel.
Puberteit:
- In de puberteit is er gevaar voor psychose.
- Hoewel er voor gameverslaving nog geen wetenschappelijk bewijs is, zijn er in de praktijk wel aanwijzingen voor. Iets om rekening met te houden als schoolprestaties afnemen.